Door Peter Groen, redacteur Ongehoord Nederland
In 2024 viel na ruim zestig jaar het Assad-bewind in Syrië. Sindsdien klinken er zorgen over de veiligheid van minderheden in dat land. Zijn die zorgen terecht? Wat zijn de plannen van interim-president Ahmed al-Sharaa met Syrië? En hoe wil het land zich verhouden tot zijn buren, waaronder Europa? Ongehoord Nederland sprak hierover met het hoofd van de permanente missie van Syrië bij de Europese Unie in Brussel: ‘Nederland heeft de Syrische vluchtelingen wel een beetje verwend.’
Syrië heeft geen ambassade in Nederland. Er was ooit een consulaat in Den Haag, maar dat is sinds 2012 al dicht, toen Nederland de diplomatieke contacten met Syrië verbrak vanwege het geweld van Bashar al-Assad tegen de eigen bevolking. Om een Syrische afgevaardigde te spreken, moeten Benelux-burgers afreizen naar Brussel, waar de hoogste verantwoordelijke momenteel de Syrische chef de mission – een soort ambassadeur – bij de EU is, de heer Ammar Al Arsan. De Syrische ambassade bevindt zich in een statig pand in een chique Brusselse ambassadewijk. Rond de ingang staat een groep mannen en vrouwen te wachten op hun beurt bij de consulaire afdeling. Toevallig vertrok er die ochtend een vlucht met Syriërs vanuit Amsterdam, terug naar Syrië, met 84 vrijwillige remigranten aan boord. Mogelijk wil de groep wachtenden ook terug. De omstandigheden in Syrië zijn afgelopen tijd immers behoorlijk veranderd.
Het ruime kantoor van het ambassade-hoofd is gemeubileerd met schitterend Syrisch houtsnijwerk. Ik word ontvangen door chef de mission Al Arsan en zijn adjunct Yazan Al Hakim. De koffie is niet de Arabische variant, maar de gastvrijheid wel. Ik moet mij verontschuldigen voor mijn late aankomst; ik had de files rond Antwerpen en Brussel onderschat. De diplomatieke gastheer glimlacht begrijpend, en haalt herinneringen op aan zijn bezoek aan Den Haag, waar het verkeer volgens hem beter doorstroomt. Op de vraag of het Syrische consulaat in Den Haag weer open zal gaan, moet Al Arsan het antwoord schuldig blijven. Hij benadrukt dat ‘zijn’ ambassade in Brussel er in elk geval alles aan doet om de contacten met Nederland te verbeteren: tal van werkbezoeken aan verschillende ministeries in Den Haag moeten de contacten niet alleen warmhouden, maar uitbreiden en verdiepen. “We nodigen Nederland ook uit de ambassade in Damascus te heropenen”, voegt hij eraan toe. “Zodat we onze relatie kunnen herpakken en directer kunnen samenwerken.”
Premier Dick Schoof en Syrisch interim-president Ahmed al-Sharaa schudden elkaar de hand in New York in September 2025 (bron: x @MinPres)
Bij het serveren van de koffie vraagt Al Arsan wat ik verwacht van de aankomende verkiezingen in Nederland. Mijn antwoord is eerlijk: ik weet niet wat de uitkomst wordt, maar het zal ingewikkeld worden. We komen te spreken over de huidige Nederlandse premier: tijdens de VN-vergadering in New York afgelopen september schudden premier Schoof en de Syrische interim-president al-Sharaa elkaar de hand. Hoewel dit beeld gezien het oorlogsverleden van al-Sharaa bijzonder is, hebben toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Caspar Veldkamp en zijn Syrische tegenhanger Asaad al-Shaibani elkaar al in maart in Den Haag gesproken. Volgens Al Arsan tonen deze ontmoetingen aan dat beide landen onderkennen dat er ‘behoefte is aan praktische samenwerking, onder andere om te helpen duurzame omstandigheden te creëren voor de vrijwillige en veilige terugkeer van Syriërs.’
Van de verkiezingen in Nederland gaan we naar de verkiezingen in Syrië, die op 5 oktober plaatsvonden. In tegenstelling tot onze verkiezingen op 29 oktober zijn dit geen directe verkiezingen onder het volk. Daarvoor is de tijd volgens Al Arsan nog niet rijp: het land is nog te instabiel, er zijn te veel ontheemden, er is nog te veel onveiligheid. Kenmerkend daarvoor is de situatie in de Koerdische regio’s in het noorden en de Druzen-regio in het zuiden. Vanwege de daar aanhoudende spanningen zijn de verkiezingen in die regio’s uitgesteld. Al Arsan: “Er is vooruitgang geboekt bij het integreren van de verschillende strijdgroepen in een nationaal Syrisch leger, maar in het noordoosten en zuiden zijn er wat dat betreft nog uitdagingen.” In die regio’s wonen inderdaad de grote concentraties Koerden en Druzen, en lokale strijdgroepen hebben het daar kennelijk nog voor het zeggen.
De parlementsverkiezingen die in deze periode georganiseerd werden, vormden een complex, gefaseerd proces. Eerst kwam het kiezen van kiescomités, vervolgens het selecteren van kiescolleges, en uiteindelijk het daaruit kiezen van een deel van het parlement. Twee derde van de 210 zetels werd op die manier gekozen, de rest wordt op een later moment direct door de president benoemd. De kieswetten schrijven quota voor, bijvoorbeeld voor vrouwen en minderheden, maar na de eerste verkiezingsronden zijn die niet gehaald. Er zijn uiteindelijk slechts zes vrouwen en tien leden van minderheidsgroepen in het parlement verkozen. Al Arsan betreurt dit ook: “We hadden graag meer vrouwen in deze fase vertegenwoordigd gezien.” Hij voegt eraan toe: “Maar we wachten nog op de laatste benoemingen voor het definitieve beeld.” Hiermee doelt hij op de mogelijkheid die interim-president al-Sharaa heeft om zeventig parlementsleden direct te benoemen en zo dus die diversiteitscijfers op te krikken.
NGO’s bekritiseren deze grote invloed van de interim-president in de samenstelling van het parlement. Al Arsan herkent die zorgen, maar verdedigt het indirecte kiesproces en de tussenuitslag: “Vanwege de huidige situatie in Syrië was het belangrijk om mensen met specifieke ervaring in het parlement op te nemen, om belangrijke nationale kwesties aan te pakken en de leemte in de wetgeving op te vullen.” Eerst dus stabiliteit en wederopbouw, dan pas directe verkiezingen en verder werken aan diversiteit. Overigens heeft al-Sharaa in zijn kabinet al wel een aantal leden van minderheidsgroepen minister gemaakt, waaronder de alawiet Yarub Badr, de druzische Amgad Badr en de christelijke Hind Kabawat. Critici zouden kunnen zeggen dat dit wellicht voor de vorm is, maar toch.
Die beoogde stabiliteit is nu niet het eerste waaraan men bij Syrië denkt. Veertien jaar lang burgeroorlog, tientallen strijdgroepen, en bovendien een lange lijst aan potentiële oorlogsmisdaden hebben een diep verdeelde samenleving opgeleverd, waarin wantrouwen en verlangens van wraak continu op de loer liggen.
Volgens interim-president al-Sharaa is het nodig om de misdaden die de afgelopen jaren zijn gepleegd onder ogen te zien, om tot stabiliteit en wederopbouw te kunnen komen. Om hiertoe een aanzet te doen, heeft hij een commissie voor Transitional Justice laten oprichten. Adjunct Al Hakim zet uiteen hoe deze commissie de mensenrechtenschendingen van het voormalige bewind moet onderzoeken en aansprakelijkheid moet toewijzen. De uitkomsten – berechtingen en genoegdoening – moeten leiden tot herstel en verzoening. De wijze waarop het mandaat geformuleerd is, geeft echter aanleiding tot kritiek door NGO’s als Human Rights Watch: waarom heeft de commissie niet de opdracht om alle misdaden te onderzoeken, in plaats van alleen die van het Assad-bewind?
Na een hoopvol begin van de nieuwe regering eind 2024, bleek in maart dit jaar dat aan het bloedvergieten in Syrië helaas nog geen einde was gekomen. De Syrische kustregio is het centrum van de machtsbasis van de Alawieten, de etnisch-religieuze groep waar de familie Assad uit voortkomt. In die regio kwamen aanhangers van de voormalige president Assad in opstand tegen de nieuwe machthebbers, waarbij zij een groot aantal overheidstroepen doodden. In reactie op dit geweld volgden grootschalige wraakacties door strijders die mogelijk gelieerd zijn aan Hay'at Tahrir al-Sham (HTS), de militie waarvan huidig interim-president al-Sharaa de leider was. Mogelijk waren hier ook strijders betrokken die nu deel uitmaken van de nieuwe overheidstroepen. Hierbij vonden naar schatting zo’n 1.400 mensen de dood.
Adjunct Al Hakim wijst op de commissie die al-Sharaa heeft ingesteld om deze gebeurtenissen te onderzoeken. Ook de VN deed onderzoek, en heeft geconcludeerd dat hoewel Alawieten het voornaamste doelwit waren van de wraakacties, er geen bewijzen zijn gevonden voor een plan van overheidswege of betrokkenheid van hooggeplaatsten. Ook voor het geweld in Sweida tussen Druzen en Bedoeïenen afgelopen juli – waarbij mogelijk ook strijders gelieerd aan overheidstroepen betrokken waren – wordt door de Syrische overheid onderzocht, maar daarvan zijn nog geen conclusies bekend.
Wat beide gevallen eens te meer aantonen, is dat de nieuwe Syrische overheid niet alle strijdgroepen onder controle heeft, ook niet diegenen die loyaal zijn aan de eigen basis. Tegelijk toont het instellen van deze onderzoekscommissies – waarin onder meer juristen en rechters zitten – aan dat de regering op zijn minst een serieuze poging lijkt te doen om misdrijven in de eigen gelederen aan te pakken. Vooralsnog gaat dat niet op voor de misdrijven van alle betrokken groepen tijdens de burgeroorlog. Wellicht schat de nieuwe leiding van Syrië in dat de situatie nog te fragiel is om te gaan wroeten in de beerput van de burgeroorlog.
Al Arsan benadrukt dat Syrië een land is met veel minderheden, en dat die minderheden eeuwenlang in relatieve vrede hebben samengeleefd. De huidige instabiliteit in Syrië is niet alleen een gevolg van de burgeroorlog of van de onderdrukking door het Assad-bewind. Dat zijn weliswaar de katalysatoren, maar de demografische situatie in Syrië is überhaupt al zo complex, dat het bewerkstelligen van een vredige, rechtvaardige nationale eenheid een bijzonder moeilijke opgave is. Dat behoeft wat toelichting.
Het land Syrië zoals we dat nu kennen, is in die vorm tot stand gekomen als resultaat van de machtsstrijd die ontstond na het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk rond 1920. Tot die tijd was het een provincie van dit grote rijk, en woonden verschillende etnische groepen in gebieden die nu van elkaar gescheiden worden door de kunstmatig getekende grenzen tussen Syrië, Libanon, Turkije, Irak, Jordanië en Israël. Het gebied wordt van oudsher bewoond door verschillende, vooral Semitisch-talige volkeren (waaronder Akkadiërs, Assyriërs en Arabieren), maar werd ook bestuurd door andere volkeren (bijvoorbeeld Egyptenaren, Perzen, Grieken en Turken), vaak als onderdeel van grote oude rijken. Sinds het concept van een moderne natiestaat ook op gebieden in het Midden-Oosten werd toegepast – gebieden die voornamelijk door de Fransen en Engelsen onderling zijn verdeeld in de eerste decennia van de twintigste eeuw – is het hommeles. Verschillende etnische en religieuze groepen wonen nu samen in één land, terwijl die groepen zelf weer door landsgrenzen worden gescheiden. Zo zijn er grote minderheden van bijvoorbeeld Koerden in Syrië, Turkije, Iran en Irak.
Minderheden in Syrië lopen over verschillende lijnen: etnisch-taalkundig (zoals Koerden, Turkmenen en Armenen), etnisch-religieus (waaronder soennieten, christenen, Druzen en Alawieten), of beiden (bijvoorbeeld Assyriërs en Armenen). Bovendien zijn ook die groepen weer op te delen in kleinere groepen die elkaar niet zelden ook met geweld bestreden hebben. Daarbij komt dan nog de ongelijke geografische spreiding: nationale minderheden zijn in bepaalde regio’s de meerderheid. Tel bij dit alles op de invloed van grootmachten op die specifieke groepen (zoals Rusland en Iran op de Alawieten en christenen, Turkije en de GCC-landen op de soennieten, en Israël op de Druzen), en de complexe instabiliteit wordt al snel duidelijk.
De voormalige dictator Bashar al-Assad, en zijn vader Hafez voor hem, had deze kluwen van bevolkingsgroepen decennialang onder de duim, maar dat was wel een bloederige duim, aan een harde hand. Berucht is de slachting die Hafez al-Assad uitvoerde onder de bevolking van de stad Hama in 1982, waarbij na een opstand tienduizenden van zijn eigen bevolking werden gedood. De Assads maakten gebruik van een beruchte geheime politie – de mukhabaraat – die met honderdduizenden de eigen bevolking bespioneerde en terroriseerde. Of deze zware onderdrukking ook anders kon, is in de context van het bestuur door de Assad-clan maar de vraag. De familie Assad zijn Alawieten, en Syrië werd dus bestuurd door een van de minderheden. Niet-democratisch bestuur door een minderheid is per definitie instabiel en in potentie onrechtvaardig, en harde onderdrukking ligt dan al snel voor de hand. De burgeroorlog heeft niet alleen de doos van Pandora geopend voor machtsstrijd en wraak, maar heeft de tegenstellingen en pijnen door het vreselijke sektarische geweld nog verder vergroot.
Om een stap te zetten richting een stabiele nationale eenheid heeft interim-president al-Sharaa in maart 2025 een nieuwe – tijdelijke – grondwet ondertekend, die de aanzet moet zijn tot het opstellen van een permanente, breedgedragen grondwet. De vorige grondwet, die onder de Assads tot stand was gekomen en in 2012 door de gevallen dictator was aangepast, was er vooral gericht om de Baath-partij – en Bashar al-Assad in het bijzonder – in het zadel te houden. De nieuwe interim-grondwet geeft nog steeds stevige bevoegdheden aan de president, maar tegelijk worden die meer ingekaderd, en bovendien moet het nieuwe parlement meer bevoegdheden krijgen. Ook staat de nieuwe grondwet meer partijen toe, en moet er meer regionale representativiteit in bestuurlijke organen komen, zo bevestigt zaakgelastigde Al Arsan.
Maar niet alles zal veranderen: Syrië blijft een land met levende religieuze tradities, dus een deel van het recht zal ook in een nieuwe grondwet een religieuze component houden. Dit gold en geldt met name voor het familierecht, waarbij verschillende religieuze gemeenschappen zaken als huwelijk, echtscheiding en voogdij via eigen rechtbanken en volgens hun eigen godsdienstige regels kunnen regelen. Mijn gastheer legt uit dat de bevolking van Syrië weliswaar religieus is, maar veert op uit zijn stoel om daaraan toe te voegen: “De gemiddelde Syriër moet niets hebben van fundamentalisme!” Hij verwacht dus geen grote veranderingen als het gaat om de rol van bijvoorbeeld shariastrafrecht in een nieuwe grondwet.
De oude stad van Aleppo (bron: https://www.flickr.com/photos/craigjenkins/6447421813/)
De wederopbouw van Syrië is een gigantische opgave. Grote delen van het land liggen in puin en infrastructuur is verwoest. Monumenten zoals oude moskeeën en kerken zijn kapotgeschoten. Op de vraag welk vernietigd monument hem het meest aan het hart gaat, antwoordt Al Arsan na even nadenken: “De medina van Aleppo.” Hiermee doelt hij op het historische centrum van de grootste stad van Syrië, waar de typische Midden-Oosterse traditionele markt zich bevindt. Al Arsan: “Daarmee is niet alleen veel historisch erfgoed verloren gegaan, maar ook een belangrijke toeristische trekpleister én een unieke vorm van ambachtelijke werkgelegenheid.” Gelukkig is er al een start gemaakt aan de wederopbouw, zo vertelt Al Arsan: “Syrië is de Europese Unie dankbaar voor zijn financiële steun daarvoor.” Die steun is hard nodig, zo legt hij uit: een stabiel en welvarend Syrië is niet in de laatste plaats ook van belang voor Europa. Vóór het begin van de Syrische burgeroorlog immigreerden immers maar weinig Syriërs naar Europa; in 2010 waren er slechts 3.835 Syrische asielaanvragen in heel de EU.
Al Arsan prijst de Europese financiële steun, en ook de steun in de vorm van expertise voor sociale en fysieke wederopbouw, maar geeft tegelijk aan dat de EU het in politiek opzicht heeft laten afweten: “De positieve en genereuze rol van de EU bij het verstrekken van hulp staat niet in verhouding tot het ontbreken van haar politieke rol in Syrië.” Dit politiek falen van de EU, ook terug te zien in de processen in Oekraïne en Gaza, is inderdaad een grote gemiste kans, niet in de laatste plaats voor Europa zelf. Stabiliteit en welvaart in de buurregio’s zijn van evident belang, en Europa zou een stuk meer gedaan krijgen als het een actiever buitenlandbeleid zou voeren.
Over Gaza spreken we nog even verder. Israël is een speciaal probleem voor zowel Syrië als andere landen in de regio. Sinds 7 oktober 2023 heeft het bombardementen uitgevoerd op Gaza, de Westelijke Jordaanoever, Libanon, Iran, Jemen, Qatar én Syrië. Door de vernietiging van de Syrische luchtafweer is Syrië bijna volledig onthand geraakt. Al Arsan: “Zo’n tachtig procent van de Syrische luchtafweer is bij die bombardementen vernietigd.” Bovendien bezet Israël de strategisch gelegen Golanhoogten en de Hermonberg in Syrië. Op de vraag wat de nieuwe Syrische regering nu überhaupt nog tegen deze Israëlische dominantie kan uithalen, antwoordt Al Arsan: “Diplomatie is voor ons het enige overgebleven middel om druk te zetten op Israël.”
Het is maar de vraag of en wanneer Israël de bezette gebieden gaat teruggeven; het bezet de Golanhoogten immers al sinds 1967. Dit zijn echter niet de enige gebieden van Syrië waar het centrale gezag niet of nauwelijks geldt. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de door de SDF gecontroleerde Koerdische gebieden en de door Turkije gecontroleerde gebieden in Noord-Syrië. Al Arsan benadrukt hierover de stelling van interim-president al-Sharaa: “De territoriale integriteit van Syrië is niet onderhandelbaar.” Dat is een boodschap aan een aantal bemoeizuchtige buren: Israël, Turkije, de Koerden, en indirect Rusland, de VS en Iran. Al Arsan: “Van normalisering met Israël kan in ieder geval geen sprake zijn zolang zij nog Syrisch grondgebied bezetten.”
Bij het noemen van Iran kijkt de diplomaat even peinzend omhoog. “Iran zal moeten wennen aan het idee dat zij minder invloed hebben in Syrië”, zegt hij voorzichtig. Onder het bewind van Hafez al-Assad kregen de Iraniërs grote invloed in Syrië, en werd Syrië deel van de as-van-verzet – verzet tegen voornamelijk Amerikaanse en Israëlische dominantie in de regio. Iran is de afgelopen jaren echter een aantal belangrijke steunpilaren kwijtgeraakt: het atoomprogramma in eigen land werd gebombardeerd, Hezbollah-leiders werden in Libanon omgebracht, en het Assad-bewind in Syrië werd verjaagd. De nieuwe Syrische regering weert Iraniërs van Syrisch grondgebied, en is volgens ‘anonieme bronnen’ van plan om honderden miljarden aan compensatie van Iran te eisen voor de rol van dat land in de oorlog in Syrië.
Rusland was als bondgenoot van Iran en Assad eveneens betrokken bij de as-van-verzet. Hoewel ook Rusland met de val van Assad aan invloed in Syrië heeft ingeboet, heeft dat land nog wel een sterke voet aan de grond, zo vertelt Al Arsan. In Tartus bevindt zich nog immer de Russische mediterrane marinevloot, en in Latakia heeft Rusland nog een luchtmachtbasis. De innige banden tussen Rusland en Syrië gaan al decennia terug, en Syrië is voor Rusland nog steeds een belangrijk geopolitiek speelveld. De oorlog in Oekraïne kost Rusland veel aandacht, tijd, geld en mankracht. Dat verklaart wellicht waarom de Russische president Poetin Assad niet krachtiger heeft verdedigd, hoewel hij naar eigen zeggen wel luchtverdediging heeft aangeboden. Al Arsan concludeert: “Toch is het onwaarschijnlijk dat Rusland zijn belangen in Syrië zal opgeven, omdat het daarmee de enige fysieke geopolitieke middelen in het Midden-Oosten zou opgeven.”
Waar de invloed van sjiitisch Iran in Syrië tanende is, lijkt die van de grotendeels soennitische golfstaten – verenigd in de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten (GCC) – groeiende. Met het aantreden van een soennitische president, en de val van de Iraanse bondgenoot Assad, lijkt de weg vrij voor deze rijke oliestaten om hun belangen in Syrië uit te breiden. Tijdens de burgeroorlog steunden deze landen al verschillende strijdgroepen, maar de val van Assad en de aanstaande wederopbouw van Syrië bieden ook kansen voor economische investeringen. Syrië heeft aan economische ontwikkeling sterk behoefte, zo legt zaakgelastigde Al Arsan uit: “Welvaart is één van de belangrijkste voorwaarden voor verdere stabilisering en bloei.”
En waar Syrië behoefte heeft aan geld, zijn de GCC-landen op zoek naar investeringskansen om hun economieën minder afhankelijk te maken van olie en gas. Een goede match, op het eerste gezicht, maar toch zijn er haken en ogen. Zo zijn de GCC-landen verdeeld over de invloed van de politieke islam in de regio: waar Qatar een thuis biedt aan de Moslimbroederschap en Hamas, zijn de Emiraten en Saoedi-Arabië tegenwoordig minder happig op islamisme. Met een nieuwe leiding in Syrië, die per slot van rekening voortkomt uit een afsplitsing van al-Qaeda, kunnen die spanningen ook in de GCC-coalitie met betrekking tot Syrië gaan spelen. Het is typerend dat de Arabische buurlanden niet al te hard reageerden op de bombardementen op Qatar door Israël vorige maand.
Het gesprek over geopolitiek komt onvermijdelijk uit op de Verenigde Staten. Al Arsan: “De VS is bij uitstek in staat om de andere partijen in het Midden-Oosten te beïnvloeden.” Die invloed is in Syrië vrij direct: tot op de dag van vandaag steunt Washington de Koerdische strijdgroepen in het noorden van Syrië. Als NAVO-zwaargewicht heeft de VS invloed op Turkije, dat op zijn beurt zelf een forse militaire aanwezigheid heeft in Noord-Syrië. Vanwege de Amerikaanse legerbasissen in de Golf en hun afhankelijkheid van Amerikaanse oliedollars en wapentuig zouden we de Golfstaten – en wellicht ook Egypte – quasi-vazalstaten van de VS kunnen noemen. Amerikaanse invloed zal dus ook via die landen vloeien.
De grootste invloed in het Midden-Oosten doet de VS uiteraard gelden via Israël. De Amerikaanse steun voor Israël is al decennialang enorm, maar lijkt onder president Trump nóg groter geworden, ondanks de America-first campagne van MAGA. Trump lijkt Israël zo’n beetje carte blanche te geven in zijn aanvallen op Gaza, Jemen, Libanon en Syrië. Financiële steun en wapenleveranties gaan onverminderd door, en Trump erkende in zijn eerste termijn de Israëlische controle over de Golanhoogten. Zonder koerswijziging door de VS lijkt Syrië dus in hoge mate overgeleverd aan de grillen van de Israëlische premier Benjamin Netanyahu. Tegelijkertijd lijkt de VS de nieuwe regering in Damascus wel een kans te willen geven, door het schrappen van HTS en interim-president al-Sharaa van de terreurlijsten.
Het gesprek loopt op zijn eind, en leidt nog even terug naar Nederland: “De mensen die vanmorgen vanaf luchthaven Rotterdam naar Syrië zijn vertrokken, gingen vrijwillig terug”, vertelt Al Arsan. Hij vervolgt: “Er willen uiteraard meer mensen terug naar huis, maar de omstandigheden zijn daar voor velen nog ongeschikt, er is nog te veel onveiligheid en werkloosheid.”
De terugkeer van Syriërs zou een grote impact hebben op zowel Nederland als Syrië. In de Benelux wonen zo’n 200.000 Syriërs. Het merendeel – zo’n 165.000 – woont in Nederland. Van hen kwam meer dan negentig procent sinds het begin van de Syrische burgeroorlog in 2011 naar ons land. Syriërs vormen de grootste groep asielzoekers, en een groot deel leeft van een uitkering, hoewel het aantal werkenden wel gestaag toeneemt. Een deel van hen heeft hier inmiddels wel werk of een eigen bedrijf, en velen hebben hier een opgroeiend gezin. Dus ondanks de wil van sommige Syriërs om terug te gaan – en de politieke wens daartoe van een deel van de Nederlandse politiek – ziet het ernaar uit dat er voorlopig nog veel Syriërs in ons land zullen wonen.
“Nederland heeft de Syrische vluchtelingen ook wel een beetje verwend”, merkt Al Arsan met een knipoog op. Het zal voor een deel van de Syriërs dus voorlopig nog wel onaantrekkelijk blijven om Nederland te verruilen voor het land van herkomst. Zolang Syrië nog onveilig is, en de bestaanszekerheid laag, zal dat niet veranderen, zo verwacht hij: “We roepen Nederland op om naast hulp bij terugkeer ook bij te dragen aan welvaart en stabiliteit in Syrië, onder andere door directe investeringen.” Het eerlijke verhaal is wel dat met het verstrijken van de tijd terugkeer steeds moeilijker wordt voor dat deel van de Syriërs dat in Nederland wortelt.